In het Spaans zijn er zes verschillende werkwoorden voor worden. Deze zogenaamde werkwoorden van verandering zijn quedarse, ponerse, volverse, hacerse, convertirse en llegar a ser. Dit artikel beschrijft het gebruik van deze zogenaamde verbos de cambio.

Verandering van toestand

De werkwoorden quedarse en ponerse drukken een verandering van toestand uit en liggen qua betekenis dichtbij het werkwoord estar.

quedarse

Het werkwoord quedarse + bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord beschrijft het resultaat of consequentie na een gebeurtenis, actie of situatie. Het gaat hier vaak om verlies zoals bijvoorbeeld quedarse ciego/mudo/sordo/calvo.

Vicente se quedó ciego tras sufrir un infarto.
Vicente werd blind na een infarct.

Het wordt ook gebruikt in het geval van een zwangerschap:

Raquel se quedó embarazada de su primer niño.
Raquel werd zwanger van haar eerste kind.

Het werkwoord quedarse con/sin kan worden gebruikt voor situaties waar iemand met of zonder iets achterblijft. Bijvoorbeeld:

Mi coche se ha quedado sin gasolina.
Mijn auto heeft geen benzine meer.
Los hijos se quedaron con una herencia.
De kinderen bleven achter met een erfenis.

ponerse

Het werkwoord ponerse + bijvoeglijk naamwoord beschrijft een snelle, tijdelijke verandering. De verandering kan fysiek zijn en betrekking hebben op stemming of gezondheid. Bijvoorbeeld:

Rafa se puso blanco de ira.
Rafa werd witheet van woede.

Verandering van eigenschap

De volgende werkwoorden drukken een verandering van eigenschap uit. Deze werkwoorden liggen qua betekenis dichtbij het werkwoord ser.

volverse

Het werkwoord volverse + bijvoeglijk naamwoord beschrijft een snelle en blijvende verandering in het karakter of de houding van een persoon of dier. De verandering is meestal onvrijwillig. Bijvoorbeeld:

Se ha vuelto muy tímido.
Hij is erg verlegen geworden.

hacerse

Het werkwoord hacerse + bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord drukt een verandering in ideologie, beroep of andere eigenschap van een persoon (of dier). Het gaat hier om een vrijwillige verandering waarin het subject actief aan heeft bijgedragen. Bijvoorbeeld:

Se hizo rico cotizando en la bolsa de valores.
Hij werd rijk met handelen op de aandelenbeurs.

convertirse

Het werkwoord convertirse beschrijft een snelle radicale transformatie. Bijvoorbeeld:

La oruga se convierte en mariposa.
De rups wordt een vlinder.
Cuando el agua hierve se convierte en vapor.
Als water kookt, verandert het in stoom.

Ook kan het gebruikt worden om uit te drukken dat iemand zich heeft bekeerd tot een religie. Bijvoorbeeld:

Martín se ha convertido al cristianismo.
Martín heeft zich tot het christendom bekeerd.

llegar a ser

De constructie llegar a ser beschrijft een progressieve en positieve verandering die veel tijd en moeite heeft gekost. Bijvoorbeeld:

Después de estudiar muchos años, León llegó a ser médico.
Na vele jaren gestudeerd te hebben, werd León dokter.