Wil je beginnen met het leren en oefenen van Spaanse werkwoorden en weet u niet hoe? In dit artikel vind je suggesties om te beginnen met het leren van regelmatige en een aantal vaak gebruikte onregelmatige werkwoorden.
Persoonlijke voornaamwoorden
In het Spaans worden persoonlijke voornaamwoorden op ongeveer dezelfde manier gebruikt als in het Nederlands. In het Spaans is het echter niet nodig om in iedere uitdrukking het voornaamwoord (nominatief/onderwerp) te gebruiken, omdat dat het onderwerp meestal uit de werkwoordsvorm en/of de context blijkt. In het Spaans worden deze slechts gebruikt om de nadruk te leggen. Zie hieronder een tabel met een overzicht:
persoon | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
1e | yo | ik | nosotros | wij (een groep met minimaal één man) |
nosotras | wij (een groep met alleen vrouwen) | |||
2e | tú | jij | vosotros | jullie (informeel, een groep met minimaal één man) |
vosotras | jullie (informeel, een groep met alleen vrouwen) | |||
3e | él | hij | ellos | zij (een groep met minimaal één man) |
ella | zij | ellas | zij (een groep met alleen vrouwen) | |
usted | u | ustedes | jullie (formeel) |
Vervoeging van regelmatige werkwoorden
Er zijn drie basistypen Spaanse werkwoorden. Deze onderscheiden zich in de uitgangen -ar, -er en -ir. Ieder type heeft een eigen manier van vervoegen. Voorbeelden van geheel regelmatige werkwooden zijn:
Het is raadzaam te beginnen met leren van de tegenwoordige tijd van de aantonende wijs (presente de indicativo). Deze wordt gebruikt voor het uitdrukken van feitelijke gebeurtenissen in het heden.
Het werkwoord hablar (spreken) is het model voor alle regelmatige werkwoorden eindigend op -ar.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
yo hablo | ik spreek | nosotros / -as hablamos | wij spreken |
tú hablas | jij spreekt | vosotros / -as habláis | jullie spreken |
él / ella / usted habla | hij / zij / u spreekt | ellos / -as / ustedes hablan | zij / zij / jullie spreken |
Het werkwoord comer (eten) is het model voor alle regelmatige werkwoorden eindigend op -er.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
yo como | ik eet | nosotros / -as comemos | wij eten |
tú comes | jij eet | vosotros / -as coméis | jullie eten |
él / ella / usted come | hij / zij / u eet | ellos / -as / ustedes comen | zij / zij / jullie eten |
Het werkwoord vivir (leven) is het model voor alle regelmatige werkwoorden eindigend op -ir.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
yo vivo | ik woon | nosotros / -as vivimos | wij wonen |
tú vives | jij woont | vosotros / -as vivís | jullie wonen |
él / ella / usted vive | hij / zij / u woont | ellos / -as / ustedes viven | zij / zij / jullie wonen |
Hieronder een paar zinnen met regelmatige werkwoordsvormen. Merk hierbij op dat het voornaamwoord niet gebruikt hoeft te worden, omdat deze uit de context en de vorm blijkt:
Vind meer regelmatige werkwoorden in de uitgebreide lijst.
Vervoeging van vaak gebruikte onregelmatige werkwoorden
Veel werkwoorden die vaak worden gebruikt zijn onregelmatig. Omdat ze vaak gebruikt worden is het handig de vervoegingen ervan te kennen. Voorbeelden van vaak gebruikte onregelmatige werkwoorden zijn:
- ser (zijn, bestaan): yo soy, tú eres, él es...
- hacer (doen, maken): yo hago...
- haber (hebben): yo he, tú has...
- tener (hebben, bestaan): yo tengo, tú tienes...
- estar (zijn, zich bevinden): yo estoy...
- ir (gaan): yo voy, tú vas...
- querer (willen): yo quiero, tú quieres
Dit is slechts een greep, voor meer onregelmatige werkwoorden zie de uitgebreide lijst.
Ser of estar?
Je zult wellicht opgemerkt hebben dat er twee varianten van het werkwoord zijn zijn: ser en estar. Hoe beide werkwoorden worden gebruikt kun je lezen in het artikel over ser of estar.
Haber of tener?
Je zult wellicht ook opgemerkt hebben dat er twee varianten van het werkwoord hebben bestaan: haber en tener. In het kort wordt haber gebruikt als hulpwerkwoord voor samengestelde tijden en wat standaard uitdrukkingen. Bijvoorbeeld:
- Anoche hemos visto una película.
Gisteravond hebben we een film gezien. - Hay que practicar mucho para aprender español.
Het is nodig veel te oefenen om Spaans te leren.
In dit laatste voorbeeld is te zien dat hay que een noodzaak uitdrukt.
tener betekent bezitten of in bezit hebben. Bijvoorbeeld:
- Mi gato tiene ojos azules.
Mijn kat heeft blauwe ogen. - Los alumnos tienen que estudiar la gramática española.
De studenten moeten de Spaanse grammatica bestuderen.
In dit laatste voorbeeld is te zien dat tener que een verplichting uitrukt.
Lees meer voorbeeldzinnen bij de werkwoordervoegingen.